De Dubbelganger (Vlaams Filmpje, 10.9.1999)


1.

De volle maan legt een koud wit licht over de slapende straten van de stad. Het lijkt alsof de sneeuw die zacht en traag uit de diepzwarte hemel valt er op een vreemde, kille manier van gaat gloeien. Witheet.
De sneeuw dempt elk geluid. Er lijkt geen enkel levend wezen in deze dode stad achtergebleven. Op de zwevende sneeuwvlokken na, is er niets dat beweegt. Er staat geen zuchtje wind.
Dan is er de jongen. Het snelle roffelen van zijn voetstappen, het gejaagde adem halen, het bonzen van zijn hart. Daar komt hij de hoek om. Rennend.
Amper dertien is hij. Zijn haren hangen in natte klissen over zijn voorhoofd, zijn lichaam dampt van het zweet. Zijn ogen en zijn mond staan wijdopen. Uit allebei spreekt de angst in alle denkbare talen.
De jongen rent recht voor zich uit, zonder iets te zien. Hij lijkt op de vlucht voor een onzichtbare achtervolger, voor zijn eigen schaduw. Zijn armen maaien om zich heen, alsof hij zich een weg probeert te banen door dikke sluiers van sneeuw.
Hij glijdt uit over een bevroren plas water. Hij krabbelt haastig recht, werpt een snelle blik achter zich, maar daar zijn alleen zwevende sneeuwvlokken te zien, verblindend wit tegen het zwart van de nacht. En de donkere schaduwen van de huizen, die slapen in het kille licht van de volle maan. Hun ramen zijn versierd met vriesbloempjes, met ijskristallen die blauwachtig schitteren.
De jongen rent weer verder. Hij weet niet hoe lang hij al rent, zonder te weten waarheen. Hij heeft ieder benul van tijd verloren. De minuten lijken zich tijdens deze eindeloze zwarte nacht uitgerekt te hebben. De olie die het mechaniekje van de klokken moet smeren, is gestold. De wijzers van de tijd zijn bevroren.
Vaag meent hij zich te herinneren dat dit de nacht moet zijn van…
28 december 1933, Dag van de Onschuldige Kinderen.
Gisteren is hij dertien geworden.
Dertien. Het ongeluksgetal.
En natuurlijk is deze slapende stad nog altijd Dublin. De hoofdstad van Ierland, van de dichters en de dwazen. Zíjn stad.
Met enige moeite slaagt de jongen erin zich zelfs zijn naam te herinneren.
Hij heet Kevin O’Neill.

Uitgeput houdt Kevin halt. Zijn borst gaat zwoegend op en neer. Hij wist het zweet van zijn voorhoofd, kijkt om zich heen. De schaduw is verdwenen. Maar hij is ervan overtuigd dat ze vroeg of laat wel weer zal opduiken. Pal achter hem, of in dat duister zijstraatje daar, in een onverlichte portiek... Hij moet verder!
Kevin doet een paar strompelende passen en blijft opnieuw staan. Alle kracht lijkt uit zijn benen verdwenen. Waar bevindt hij zich eigenlijk? In de buurt van de haven? Niet zo best aangeschreven, die buurt…Gewoonlijk komt Kevin hier nooit. Hij is een fatsoenlijke jongen. Hij draagt dure kleren.
Zijn ouders hebben hem gewaarschuwd voor dit soort achterbuurten. In andere omstandigheden zou hij nooit hierheen gekomen zijn. Maar nu is hij in paniek op de vlucht geslagen. Voor die ànder.
Kevin zuigt zijn longen vol ijzige lucht en loopt verder, blijft staan, draait zich om. Wordt hij nog steeds gevolgd? In die verdomde sneeuw valt dat moeilijk uit te maken. Je ziet haast geen hand voor de ogen, zo dicht valt de sneeuw.
Dan ziet hij, in een zijstraatje, een vierhoek van geelachtig licht. Boven zijn eigen raspende ademhaling uit, hoort hij nu ook de vage klanken van een mondharmonica. Er is dan toch nog leven in deze stad! Niet iederéén slaapt! Er wordt daar feest gevierd! Mensen zingen een lied! Het zal er warm en veilig zijn en...
Kevin herinnert zich de waarschuwingen van zijn ouders. Maar het verlangen naar warmte en veiligheid en rust is sterker. Tijdens zijn helse vlucht door de stad heeft hij niet één keer om hulp geschreeuwd. Zijn trots belette hem dat... en hoe zouden die brave slapende Dubliners hem ook kunnen helpen? Aan het noodlot valt niet te ontkomen... Maar nu… Hij is aan het eind van zijn krachten. Als hij geen hulp vindt, is hij een vogel voor de kat. Dan krijgt zijn achtervolger hem te pakken, hij kan niet ver meer zijn. Of dan vriest hij dood in een armoedig portiekje, waar de ànder hem niet zal vinden, maar wel de bittere kou…
Kevin wankelt naar het licht toe. Stoere zeelui zingen ruw een oud zeemanslied. Het klinkt vals. Hij luistert naar de amechtige klanken van de goedkope mondharmonica, naar het gebral. Hij kijkt naar de woorden die op het raam geschilderd zijn: The Drunken Sailor. Hij aarzelt. Maar dan meent hij voetstappen te horen en…

2.

Het is verschrikkelijk warm in de kroeg. En hoewel Kevin van op een vrij grote afstand hierheen gelokt werd door een vierhoek van licht, blijkt het er nu ook tamelijk schemerig te zijn. Op die ene ruit ligt vingerdik stof. De witgekalkte muren en het gammele meubilair lijken gevernist door de dichte walmen rook van sigaren en pijpen, die de lucht verpesten. De stank van bedorven haring, het goedkope parfum van de meisjes die zich in de donkerste hoekjes van de kroeg ophouden en het verschaalde zweet van de matrozen doen je er hoe dan ook van afzien door je neus adem te halen.
Kevin laat zich op een stoel bij de deur vallen en kijkt naar het handvol matrozen dat rond een ronde tafel zit, waarop een schaars gekleed meisje op een mondharmonica ligt te blazen. Het zijn deze mannen die het liedje van de dronken zeeman zongen, maar toen Kevin de kroeg binnen kwam, zijn ze daar abrupt mee gestopt. Het meisje blaast ook al niet meer op haar mondharmonica, maar ligt Kevin nu stom aan te staren.
Terwijl er een koude rilling over zijn bezwete rug loopt, merkt Kevin op dat alle gespreken in de kroeg als bij toverslag zijn verstomd. Iedereen kijkt in zijn richting. De blikken van deze kerels voorspellen weinig goeds. En toch maken ze hem minder bang dan de zwarte schaduw die zoëven nog achter hem aan zat.
Er staat een radio op een tafel achteraan in de kroeg. Er zit een jongen naast, die hooguit enkele jaren ouder dan Kevin kan zijn en die naar het rechtstreeks verslag van een boksmatch luistert. De jongen is de enige die niet naar Kevin kijkt. Hij staart naar de radio, alsof hij ergens in dat kastje kan zien wat door de reporter met zo veel vuur beschreven wordt.
Achter de bar staat een Kerstman, van wie de witte baard rond de mond een rosse kleur heeft gekregen van de alcoholdampen die deze onheilige man tot nu toe al heeft uitgeademd. Op onvaste benen waggelt hij in Kevins richting. Zijn grote en brede gestalte maakt dat hij, zelfs nu nog, in die belachelijke vermomming en duidelijk stomdronken, een dreigende indruk maakt.
'Wel, wat zullen we hier hebben? Een jongeheer van goeden huize die zich onder het gepeupel waagt! Heel onvoorzichtig is dat, nietwaar mannen?'
De Kerstman draait zich onvast om naar de matrozen aan de ronde tafel. Zijn woorden worden onthaald op een instemmend knikken en brommen.
'Zullen wij die jongeheer eens een lesje leren, mannen? Een wijze les die hem nog lang zal heugen?'
Kevin krimpt ineen. Voordat de matrozen aan de ronde tafel echter hebben kunnen reageren, is de jongen opgestaan die bij de radio zat en die niet veel ouder dan Kevin kan zijn.
'Laat de jongeheer met rust!' zegt hij zonder zijn stem te verheffen.
Toch kan de jongen meteen op ieders aandacht rekenen.
'Ik regel dat zaakje wel.'
De Kerstman gromt iets onverstaanbaars en keert terug achter de bar. Het meisje op de ronde tafel lacht vriendelijk naar de matrozen. Eén van hen trekt haar op zijn schoot, een andere begint een mop te vertellen, nog een andere diept ergens een spel kaarten op.
Kevin herademt. De dreigende sfeer is bezworen, dank zij een paar woorden van de jongen bij de radio. Alsof die een toverspreuk vormden. Niemand schenkt nog aandacht aan hem. En dat vindt Kevin best zo.
De jongen die hem heeft gered, glimlacht bemoedigend naar Kevin en zet de radio af. Dan slentert hij rustig op Kevin toe en gaat aan het tafeltje bij de deur zitten, waar ook Kevin plaats heeft genomen. Zijn haren hebben de kleur van Ierse whisky en blinken van de brillantine waarmee hij ze strak in de plooi heeft gesmeerd. Ze liggen als een helm over zijn hoofd. Hij heeft een charmante glimlach en een doordringende blik. Zijn ogen zijn groen als die van een kat. Hij draagt een hemd zonder kraag en een jas van uitstekende snit. Je hoeft geen helderziende zijn om te weten dat hij die jas wel niet gekocht zal hebben.
Die jongeman - achttien of zo - is een straatvechter, denkt Kevin. Een gauwdief, een messentrekker. En toch is Kevin niet bang voor hem. Integendeel, de arrogante zelfverzekerdheid waarmee hij de zeelui tot de orde riep en die spreekt uit heel zijn houding, stelt Kevin op zijn gemak. Even lijkt zelfs zijn angst verdwenen voor de zwarte schaduw die hem tot voor kort nog op de hielen zat.
'Wel, jongeheer...? Wat is er aan de hand? Wat zoekt een deftige jongeheer als jij in deze verdachte keet? Je zou zo zeggen dat je de duivel in eigen persoon gezien hebt.'
'Dat is ook zo...' fluistert Kevin bijna onhoorbaar.
'Je bedoelt dat je werkelijk...? Heb je dààrom... in deze kroeg een schuilplaats hebt gezocht?'
Kevin knikt.
'De duivel...' zucht de jongen. 'Dan heb jij al meer gezien dan ik, jongeheer... En al zeg ik het zelf, Jacky Barrow heeft al heel véél gezien!'
De jongen steekt zijn hand uit naar Kevin. Hij heeft smalle, verzorgde, bijna meisjesachtige handen. Het duurt even voor het tot Kevin doordringt dat de jongen hem de hand wil drukken. Hij legt zijn hand in die van Jacky Barrow en de hand van Jacky Barrow sluit zich als een zachte, warme klem om die van Kevin.
'Ik ben gek op verhalen,' smakt Jacky goedkeurend. 'Alle Ieren zijn gek op verhalen en ik ben een Ier in hart en nieren, jongeheer...?'
'Kevin,' stelt Kevin zich nu voor. 'Kevin O'Neil.'
Jacky laat zijn hand los. 'Kevin O'Neil... Ik wil dat je mij je verhaal vertelt... Ik heb je gered van euh... mijn vrienden. Ze zijn de kwaadste niet, maar je moet ze wel zo'n beetje kennen. En nu wil ik van jou dat je mij, als een soort wederdienst, je verhaal vertelt. Dat kun je Jacky Barrow toch niet weigeren, hé Kevin?... Nu goed, bij de dames en heren van jouw stand zal mijn naam wel niet bekend zijn, maar hier in de haven, ik zweer het je, hier kent iederéén Jacky Barrow. En hier zal niemand hem een gunst weigeren! Dat heb je wel gemerkt, hé?'
Kevin knikt. Zijn mond voelt droog aan. Hij probeert door het stoffige raam naar buiten te kijken, maar ziet niets. Niemand.
Jacky staat op en tegelijk draaien zich twee onguur uitziende mannen om, die tegen de bar leunden en Kevin met een half oog in de gaten hielden.
Jacky steekt vliegensvlug zijn hand op. 'Vergeet het, mannen! Mijn vriend Kevin wordt geen haar gekrenkt! Begrepen?'
De mannen draaien zich grommend weer om.
'Whisky voor mij en mijn vriend!' roept Jacky naar de Kerstman achter de bar. 'Pure en illegaal gestookte Ierse whisky voor mij en Kevin!'
'Ik drink geen whisky,' zegt Kevin zacht.
Jacky fronst de wenkbrauwen. 'Wat drink je dan wel?'
'Melk... of water?'
Jacky glimlacht weer zijn charmante glimlach. 'En doe er ook maar een glas melk bij!' roept hij naar de Kerstman.
Dan neemt hij Kevin mee naar de tafel, achteraan in de kroeg, waarop de radio staat. Hij doet Kevin neerzitten. De Kerstman brengt hen een fles whisky en een kom melk.
'Ik luister, Kevin...'
Kevin kijkt zijn nieuwe vriend onderzoekend aan. Kan hij het eerste het beste boefje zomaar alles vertellen? Maar hij heeft geen keuze, dat beseft hij zelf ook wel. Als hij Jacky tegen de haren in strijkt, zou die wel eens erg boos kunnen worden, en wie weet wat er dan gebeurt? Bovendien, straks, als zijn achtervolger hem weer op het spoor komt, zal het misschien te laat zijn om zijn verhaal nog aan iemand kwijt te kunnen. En Kevin wíl zijn verhaal best wel kwijt. Hij moet het toch nog aan iémand vertellen, voor het te laat is!?
De matrozen zingen weer. Hoe is het mogelijk dat een piepjong boefje als Jacky Barrow hen zo veel angst inboezemt? Kevin werpt een blik in de richting van de deur. Nee, die is nog altijd niet open gegaan. Hij glimlacht bitter. Hoe is het mogelijk dat híj zich zo veel angst laat inboezemen door... door zijn spiégelbeeld?

3.

'Ken je Rathcormack, in het zuiden?'
'Natuurlijk.’
'Het is dààr dat de familie O'Neil vandaan komt. Het begon allemaal op de kop af twee eeuwen geleden, in 1733, door de schuld van twee van mijn voorouders... De tweeling Patrick en Jeremiah O'Neil... Maar geen gewone tweeling hé… Nee, Patrick en Jeremiah waren méér dan tweelingbroers… Ze waren... dezelfde persoon. Ze leken wérkelijk als twee druppels water op elkaar. Hun moeder deed ze een lint om de pols dragen, de ene een blauw, de ander een rood... Maar omdat ze die linten al eens durfden verwisselen, heeft niemand ooit zeker geweten wanneer hij of zij nu met Patrick of met Jeremiah te maken had...'
Kevin drinkt van zijn melk. Hij heeft dit verhaal al zo vaak gehoord, dat hij het uit zijn hoofd kent. Hij weet hoe hij het met het meeste effect kan vertellen. En Jacky Barrow hangt aan zijn lippen. Deze piepjonge bendeleider, nietsontziend en onverschrokken, is opnieuw een kind geworden dat met grote ogen en wijdopen mond luistert naar een spannend verhaal. O ja, Jacky Barrow is een échte Ier… en dus verzót op verhalen, op duizend-en-één verhalen... en om zijn vel te redden, is Kevin bereid ze stuk voor stuk te vertellen, nachten lang. Want zo lang hij zijn verhaal niet beëindigt, zal hij veilig zijn in deze sinistere kroeg. Zo lang het duurt, zal Jacky Barrow niet dulden dat iemand hem een haar krenkt. Misschien zal hij Jacky zelfs aan zijn zijde weten als zijn achtervolger plotseling op komt dagen in dit rokerige rovershol. Misschien dat Jacky hem zelfs zou kunnen redden van zijn schaduw...
'Toen Patrick en Jeremiah achttien werden, raakten ze verliefd op hetzelfde meisje… Haar naam was Jessica, en zij was de dochter van een rijke weduwe uit de stad. Het was Patrick die haar het hof maakte, dacht iedereen, maar natuurlijk had het best ook Jeremiah kunnen zijn. Hoe dan ook, het duurde niet lang voor één van hen beiden Jessica tot de zijne maakte. Korte tijd later was Jessica echter toevallig getuige van een gesprek tussen beide broers. Toen vernam ze dat Patrick en Jeremiah van hun gelijkenis gebruik hadden gemaakt om haar... te delen. Nu eens was het de ene die haar had gekust, dan weer de andere, terwijl zij telkens dacht dat ze alleen met Patrick te maken had. Zowel Patrick als Jeremiah moesten daar hartelijk om lachen. Ze hadden Jessica toch maar mooi beetgenomen! Huilend maakte het meisje zich uit de voeten... Haar lijk werd de volgende ochtend in de rivier gevonden...'
'Arm kind...' zucht Jacky.
‘En arme moeder…’ vervolgt Kevin. ‘Ze kon het verdriet en de schaamte niet verdragen en hongerde zich dood. Net voor ze de laatste adem uitblies, heeft ze voor de pastoor en voor allen die in haar sterfkamer aanwezig waren de hele familie O'Neil vervloekt, en al hun nazaten... Ze smeekte de Almachtige God dat, iedere keer als de oudste zoon van de familie zijn dubbelganger zou ontmoeten, hij het einde van het jaar niet zou halen.'
'En zo is het ook gebeurd?'
Kevin drinkt nog eens van zijn melk. Ze smaakt lauw en ook een beetje zuur, eigenlijk.
'Patrick en Jeremiah zijn getrouwd. Hun oudste zonen zijn - ongeveer op dezelfde leeftijd, vijfenveertig waren ze - overleden aan een hartstilstand. En zo is dat doorgegaan... Al de oudste zonen van de O'Neils zijn in dezelfde omstandigheden gestorven... De meesten haalden zelfs het einde van de dag niet meer, waarin ze hun dubbelganger tegen het lijf liepen...'
'Allemaal vanwege de vloek van die ouwe tante?... En werden ze dan telkens door hun dubbelganger vermoord of...?'
'Dat weet ik niet... Ik weet het alleen van mijn vader, omdat ik erbij was... Het gebeurde op een pakketboot die terugkeerde van New York, een paar jaar geleden... Hij was vijfenveertig... Op een avond, omstreeks tien uur, kwam hij moeder en mij opzoeken in onze kajuit, geheel overstuur... Hij was een frisse neus gaan halen aan dek en had daar een man gezien die als twee druppels water op hem geleek... We hebben afscheid genomen van elkaar. Hij heeft zich alleen opgesloten in onze kajuit, moeder en ik moesten aan dek maar wat gaan wandelen, je kon immers nooit weten wat er met hem zou gebeuren... We bleven aan dek tot de ochtend in de lucht kwam, probeerden wat te slapen, maar dat lukte niet. Toen meende ik vader te zien, tussen de andere passagiers... Moeder was eindelijk in een onrustige slaap gesukkeld, ik wilde haar niet wekken... Ik keek op het horloge dat ik voor mijn tiende verjaardag had gekregen... Het was vijf uur 's ochtends, de fatale dag was voorbij gegaan zonder dat er iets ergs gebeurd was!... Ik liep naar vader toe, riep zijn naam, huilde van vreugde... Hij draaide zich om en... Het was vader niet! De man leek op hem, was gekleed zoals hij, liep zoals hij… maar het was vader niet! Het was zijn dubbelganger!'
Kevin drinkt zijn glas melk leeg.
'Ik rende naar onze kajuit, bonsde op de deur, riep zijn naam. Geen antwoord. Een matroos heeft de deur voor mij open gemaakt. Vader was dood. Hij moet nog voor middernacht gestorven zijn, zei de dokter. Een hartstilstand.'
'En de dubbelganger?'
'Gedurende de vijf dagen dat de overtocht nog duurde, heb ik hem overal gezocht... Maar ik heb hem niet meer weergezien. Ik had hem trouwens ook nooit gezien vóór die tragische nacht. Hij leek als uit het niets verschenen te zijn voor mijn vader, en was daarna als in het niets weer verdwenen...'
'Een spookgestalte,' zegt Jacky Barrow op een nuchtere toon, terwijl hij met één fikse teug zijn glas whisky leeg drinkt. 'Het was een géést, Kevin. Ierland kent heel wat oude legendes over die dubbelgangers, dat weet je toch? En niet alleen Ierland, trouwens... Je hoort dat soort verhalen overal... Je zou eens naar de zeelui hier moeten luisteren, zij kennen er ook wat van... Volgens de meeste van die verhalen zijn dubbelgangers voorbodes van de dood... Wie zijn dubbelganger ontmoet, is een vogel voor de kat... Veel van die legendes bevatten een kern van waarheid, Kevin...'
'Dat weet ik,' mompelt Kevin, 'dat weet ik maar al te best...'
'En jij...? Jij hebt vannacht dus ook... je dubbelganger ontmoet?'
Kevin werpt een zenuwachtige blik in de richting van de deur.
'Hoe laat is het al, Jacky? Hoe veel tijd heb ik nog?'

4.

Zijn moeder en zijn jongere zusje waren op bezoek bij een buurman. Kevin was alleen thuis. Hij had nog wat schoolwerk te doen. Vanwaar hij zat, in de werkkamer, aan de schrijftafel die ooit van zijn vader was geweest, bij het open raam, kon hij de tuin zien die zo mooi was in de zomer en nu, in de winter, zo kaal.
De avond viel en het begon te sneeuwen. Kevin keek naar de vlokken die het grasperk bedekten met een dunne laag verblindend witte suiker. Opeens meende hij achter het raam iets te zien bewegen. In - of achter? - het donkere vierkant van de ruit zag hij een bleek gezicht, waarvan de donkere ogen hem strak aanstaarden. Eerst dacht Kevin met zijn spiegelbeeld te maken te hebben, maar toen verdween het gezicht en wist hij dat er iemand daarbuiten was geweest.
Een buurjongen die hem de daver op het lijf wilde jagen? Of een inbreker? Kevin ging alle deuren en ramen controleren. Alle ramen waren dicht, alle deuren op slot.
Er heerste een vreemde stilte in het huis. In de hall bleef hij even staan, omdat hij het gevoel had dat iemand hem in de gaten hield. Maar hij zag niemand. Behalve dan de voorname heren met hun pruiken en de dames in dikke lagen tule, afgezet met kant. Ze waren vereeuwigd op statige portretten die aan de muren hingen. Zijn overleden voorouders.
Vanuit het midden van de hall voerde een brede trap naar de eerste verdieping, waar zijn slaapkamer lag. Kevin voelde er veel voor nog wat te gaan lezen, in bed. Misschien zou dat zijn gedachten een beetje verzetten.
Toen hij zijn voet op de eerste trede zette, hoorde hij boven hem een licht geruis. Hij keek op en meende in de schaduwen de panden van een jas te zien verdwijnen. De panden van een jas zoals hij er ook één droeg. Maar toen er daarna helemaal niks meer te zien was, hield hij het bij gezichtsbedrog.
De doodse stilte in zijn slaapkamer werd slechts verbroken door de schorre roep van een kraai. Hij bekeek zijn gezicht aandachtig in de spiegel. Een losse haarlok was over zijn voorhoofd gevallen en hij hief zijn hand op om die terug te strijken.
Halverwege het gebaar verstijfde hij. Achter hem was een jongen de kamer binnen gekomen. Terwijl de jongen op zijn zacht knerpende schoenen naderbij kwam, werd hij steeds duidelijker zichtbaar. De indringer stond nu vlak achter hem en keek met strakke blik in de spiegel. Toen gleed zijn blik traag naar Kevin en verscheen er een starre glimlach rond zijn lippen.
Kevin voelde hoe zijn hart ophield met bonzen. Dit was dan de fameuze hartstilstand waaraan de oudste zonen in de familie steevast overleden! Hij ademde niet meer, zijn hart klopte niet meer en zo dadelijk zou hij zo dood als een pier op de grond vallen, want hij had zijn dubbelganger gezien!
Kevin drukte zijn hand op het kille gladde oppervlak van de spiegel. De angstaanjagende gestalte die naast hem stond, was niemand minder dan hijzelf! Maar toen hij kreunde, kwam er geen enkel geluid over de bleke lippen van zijn dubbelganger. En toen hij weer begon te ademen en zijn borst gejaagd op en neer ging, bleef die van zijn dubbelganger bewegingloos.
Kevin herinnerde zich woordelijk wat hij ooit had gelezen in een boek over allerlei spookachtige verschijningen: De dubbelganger is een geest die de lichamelijke verschijning kan aannemen van iemand die reeds het voorportaal van de dood heeft betreden. Soms verschijnt de dubbelganger aan een vriend of familielid van de stervende, maar meestal brengt hij zijn woordeloze boodschap alleen over aan de persoon die moet sterven. Er wordt beweerd dat de dubbelganger, na het intreden van de dood, zijn sterfelijke gedaante aflegt en zich terugspoedt naar de wereld waar hij vandaan komt.
Kevin draaide zich met een ruk om. De dubbelgangers die zijn familieleden hadden ontmoet, waren tàstbaar geweest! Als hij zekerheid wilde hebben over zíjn dubbelganger, dan moest hij hem kunnen aanraken! Misschien was wat hij gezien had in de spiegel alleen maar verbeelding geweest! Een gevolg van de familieverhalen, van wat hij had meegemaakt met zijn vader!
Kevin draaide zich om en er was niemand. Verbeelding dus, niks anders dan verbeelding. Maar toen hoorde hij een stem, zíjn stem - onmogelijk uit te maken waar ze vandaan kwam, uit de muren misschien, maar het kon ook uit zijn eigen hoofd zijn geweest...
'Ik kom je halen, Kevin! En als ik je gevonden heb...'
Dat was het ogenblik waarop Kevin begon te rennen, alsof de duivel in eigen persoon hem op de hielen zat.

5.

Jacky Barrow maakt met de zijkant van zijn hand een snijdend gebaar langs zijn keel.
'Mijn kop eraf als Jacky Barrow dit zomaar laat gebeuren!'
'Wat wil je er dan aan doen?'
'Ik weet het niet... Ik weet alleen dat vluchten of je kop in het zand steken geen zin heeft...'
Kevin kijkt op zijn zilveren horloge, die met een eveneens zilveren ketting in zijn binnenzak is bevestigd. Een duur ding dat hij gekregen heeft voor zijn tiende verjaardag en waarin zijn voornaam en zijn verjaardag zijn gegraveerd.
De mannen om hem heen mogen het zilver dan wel zien schitteren, reageren doen ze er niet op Jacky Barrow heeft immers, om een reden die hij alleen kent, vriendschap gesloten met dat verdwaalde jongetje uit de betere kringen. Misschien wil Jacky de buit niet met hen delen? Hoe dan ook, het zijn hun zaken niet meer.
Kevin kijkt op zijn horloge. 'Het is half twaalf. Ik heb nog een half uur te gaan... Ik heb mijn dubbelganger gezien, ik ben voor hem gevlucht, maar hij zit me op de hielen, hij komt me halen... Voor de dag ten einde is, heeft hij me gevonden en... Hij hoeft zelfs het einde van het jaar niet af te wachten, want binnen drie dagen is het zo ver en ik ben dertien, Jacky… Het ongeluksgetal...’
'Onzin, Kevin O'Neil! En stop dat horloge weg! Zo breng je mijn vrienden nog op ideetjes!'
Kevin gehoorzaamt. De jonge boef klinkt zo zelfverzekerd. Zou hij hem dan écht kunnen helpen? Kevin kijkt naar Jacky en Jacky richt zijn blik op een plek àchter Kevin, en zijn mond valt open. Plotseling wordt Jacky Barrow zo bleek als een vaatdoek.
'Oh verdomme...' zucht hij. 'Daar heb je 'm!'
Kevin draait zich om. Er staat een jongen in de deuropening. Alsof een fragment uit een film teruggespoeld werd en nu opnieuw afgedraaid wordt… De matrozen stoppen met zingen en kijken strak naar de jongen, die een elegant pak draagt dat schril afsteekt tegen de vieze plunjes van de ongure types, voor wie The Drunken Sailor het ideale toevluchtsoord is. Hij sluit de deur keurig achter zich en gaat zitten op de stoel die het dichtst bij de deur staat.
Jacky Barrow kijkt naar het evenbeeld van Kevin O'Neil, dan naar Kevin zelf. De gelijkenis is verbluffend. Kevin was uitgeput en doodsbang. Deze jongen gedraagt zich rustig en zelfverzekerd, alsof hij hier een vaste klant is. Maar voor de rest hebben zij dezelfde trekken, dezelfde lengte, dezelfde kleur van haren en ogen. Ze dragen zelfs dezelfde kleren.
Kevin staart met glazige ogen naar zijn spiegelbeeld bij de deur. De matrozen kijken vragend naar Jack: moeten zij de tweelingbroer van zijn vriend ook met rust laten? Jacky geeft met een licht knikje te kennen dat ze dat inderdaad maar beter kunnen doen, en ze gaan door met de dingen waarmee ze bezig waren.
'Het is half twaalf,' mompelt Kevin. 'Ik heb nog hooguit dertig minuten te gaan...'
‘Vergeet het, Kevin! Voor Jacky Barrow kan dit écht niet door de beugel!’
Kevin schudt zwakjes het hoofd. 'Je kunt niet vechten tegen het noodlot... Mijn dubbelganger heeft me te pakken... Het is de vloek van de weduwe...'
'Wie zegt dat een vloek eeuwig moet duren?’ gromt Jacky. ‘Op een dag bréék je daar toch gewoon mee? Een beetje lef volstaat… Komaan, Kevin! Laat eens zien dat je een màn bent!’
'Maar wat moet ik dan doén!?’
'Luister hé Kevin,’ zegt Jacky. ‘Je bent best wel een geschikte vent. Je hebt me het beste verhaal verteld dat ik ooit heb gehoord en Jacky Barrow hoùdt van sterke verhalen. Maar hij weet ook wat dankbaarheid is. Jacky Barrow laat zijn vrienden nooit in de steek. En jij bent mijn vriend, Kevin. Als jij het niet doet, doe ik het wel in jouw plaats.’
'Maar hoe denk je dan...?'
‘Ik zou het je eigenlijk niet mogen zeggen, Kevin O’Neill, maar ik heb al meer dan eens afgerekend met kerels die mij mij of mijn vrienden iets in de weg hadden gelegd, snap je?’
'Doe geen stommiteiten, Jacky...'
'Het zal de eerste niet zijn... en evenmin de laatste!’
Jacky Barrow lacht zijn charmante lachje en diept uit een zak van zijn broek een springmes op. Met een snelle beweging laat hij het open springen. Klik! zegt het mes en daar slaat het geelachtige licht al gouden vonken uit het lemmet.
'Zie je, Kevin?... Ik kan verrekt handig omgaan met dit spul… Zo'n dure jongeheer die hier binnenstapt, die speelt met zijn leven, dat snap je toch wel hé? Er kan hem hiér wat overkomen, maar ook op straat, straks…’
'Je kunt niet op jouw manier afrekenen met een géést!'
'Geesten bestààn, Kevin… Maar dàt daar is geen geest… Jouw dubbelganger die daar bij de deur zit is geen spookgestalte… Die is van vlees en bloed, net zoals ik! En zal ik je nog eens wat zeggen? Jullie O’Neills mogen dan fatsoenlijke lui zijn, jullie zijn ook geweldige broekschijters. Jullie duivelse dubbelgangers daagden op en jullie durfden niks te doen. Of het nu om échte geesten ging of niet, een hartstilstand kregen jullie tóch. Van de schrik. Een vage gelijkenis was al voldoende om…’
‘Maar waarom is hij me dan naar hier gevolgd!?
‘Omdat hij misschien even gefascineerd was door jullie gelijkenis als jij daar bang voor was? Wie weet, Kevin?’
‘Ik geloof je niet, Jacky Barrow!’
‘Als ik die dubbelganger van jou een kopje kleiner maak, dan zul je me wel moéten geloven… En dan zul je in ieder geval rust vinden… Dus laat mij nu maar begaan, Kevin…’

6.

Jacky Barrow springt op. De dubbelganger van zijn vriend Kevin O'Neil staat nu aan de bar. Zo te zien rekent hij af met de Kerstman voor het glas melk dat op zijn tafel staat en waarvan hij niet eens gedronken heeft.
Jacky geeft een tikje op de schouder van Kevin, zet zijn muts op en loopt haastig de kroeg uit. De sneeuw valt niet langer traag en bijna dromerig. Jacky staat nu te midden van een heuse sneeuwstorm. De wind blaast ijskoude vlokken in zijn gezicht, ze lijken scherp als scheermesjes. Wervelend dansen ze om hem heen, terwijl hij de kraag van zijn jas opzet en het springmes uit zijn binnenzak haalt.
Klik! zegt het mes en daar dwarrelt in het zilveren licht van de volle maan al een vlok neer op het scherp van de snede. Een kleine, bijna onmerkbare beweging met de hand, en de vlok wordt perfect doormidden gesneden.
Jacky glimlacht. Een vreemde nacht is dit. Hij voelt zich bijna gelukkig! Jacky is niet voor zijn plezier de leider geworden van een bende jonge boefjes die het havenkwartier van Dublin onveilig maakt. Hij is geworden wat hij is, omdat je in deze achterbuurten maar beter de sterkste kunt zijn als je niet wil vertrapt worden door wie sterker is dan jij. Maar nu, misschien voor de eerste keer in zijn leven, onderneemt hij iets enkel en alleen om iemand een dienst te bewijzen. Omdat hij die jongen, Kevin O'Neil, zo sympathiek vond, zo hulpeloos. Omdat Jacky Barrow ontroérd werd door zijn verhaal.
Jacky trekt zich terug in een donker portiekje vanwaar hij de kroeg in het oog kan houden. Hij wacht een paar minuten. Dan verschijnt de dubbelganger in het deurgat van The Drunken Sailor. Het licht uit de kroeg stroomt langs hem heen naar buiten, de donkere nacht in.
De dubbelganger kijkt even naar de dansende sneeuwvlokken, zet rustig de kraag van zijn jas omhoog en stapt de straat in. Zijn zelfverzekerde pas neemt bij Jacky de laatste twijfels weg. Kevin was veel zenuwachtiger. Kevin was bang en in paniek.
Jacky verlaat zijn donker portiekje en gaat achter de dubbelganger aan. Door de wervelende sneeuwvlokken die de jongen gedeeltelijk aan het gezicht onttrekken, sluipt Jacky op hem toe. Het loeien van de wind en het sneeuwtapijt op de straatstenen dempen ieder geluid.
Jacky haalt de dubbelganger langzaam maar zeker in. En dan, op een bijzonder donkere plek, langs een blinde bakstenen muur waarachter - zo weet hij - een stuk braakland ligt, tikt Jacky zijn slachtoffer op de schouder.
De dubbelganger draait zich verrast om en Jacky ploft het mes in zijn hart. Kinderspel. Jacky Barrow is niet aan zijn proefstuk toe. Hij heeft al veel messengevechten gewonnen en ooit heeft hij daarbij zelfs iemand gedood. Hij heeft ook heel wat eenzame voorbijgangers van hun beurs beroofd met behulp van zijn gevreesde springmes.
Zijn slachtoffer stort neer. De jongen lost niet op in het luchtledige of zo, zoals een echte geest zou hebben gedaan. Hij stort zich niet, vuurspuwend en met handen die als bij toverslag in klauwen zijn veranderd, op Jacky Barrow om hem weg te slepen naar de hel, waar hij voor eeuwig en één dag zal boeten voor zijn vele wandaden.
Hij stort gewoon, zonder een woord te zeggen, op de grond. Er ontsnapt niet eens een laatste gekreun aan zijn mond, hooguit een zucht die verloren waait in de ijskoude wind.
Dit was dus duidelijk een dubbelganger van vlees en bloed, grijnst Jacky Barrow. Hij staat er niet bij stil dat hij zopas een menselijk wezen heeft gedood, dat niet veel jonger was dan hijzelf. Hij denkt alleen maar aan Kevin, en dat zijn nieuwe vriend door zijn toedoen nu verlost zal zijn van zijn angst voor zijn dubbelganger en voor de vloek van de weduwe. Jacky Barrow voelt zich niet als iemand die net een moord heeft gepleegd, maar als iemand die net een goede daad heeft verricht.
Hij kijkt naar het gezicht van de dode jongen in de sneeuw. Het is zo wit dat het lijkt alsof de sneeuwvlokken erin oplossen. Jacky heeft nog nooit zo'n rustige uitdrukking gezien op het gezicht van een dode. Alsof de jongen getroost werd door zijn laatste gedachte: voor eeuwig te rusten op een stuk braakland in een duistere achterbuurt van Dublin. Alsof dat idee hem op een eigenaardige manier opluchtte.
Gek hoe sterk iemand op iemand anders kan gelijken, denkt Jacky, terwijl hij zich over zijn slachtoffer buigt. Het valt hem nu nog meer op dan daarnet, in het geelachtige en met dikke wolken tabaksrook versneden licht van de kroeg.
Jacky onderdrukt een huivering. Pas nu begint het min of meer tot hem door te dringen wat hij heeft gedaan. Zijn wapenfeiten hebben hem de reputatie gegeven harteloos te zijn. Maar het harde leven in de achterbuurten van Dublin heeft hem niet helemààl gewetenloos gemaakt. Anders zou hij nooit voor zijn nieuwe vriend in de bres gesprongen zijn.
Jacky heeft zich over zijn slachtoffer gebogen, die met de ogen gesloten in de sneeuw ligt, vredig slapend lijkt het wel. Hij voelt de koude rillingen over zijn rug lopen en doet nu zelfs geen moeite meer om ze te onderdrukken. Hij heeft een jongen vermoord, niet in een gevecht van leven op dood, van man tot man, maar lafhartig, als een sluipmoordenaar die een weerloos slachtoffer verrast.
Met trillende handen begint Jacky de jongen die zo goed op Kevin O'Neil lijkt te fouilleren. Een portefeuille, natuurlijk! Jacky steekt ‘m op zak. Die zal hij straks wel nader onderzoeken.
Zijn handen glijden over het roerloze lichaam, langs de steekwonde. Ze raken besmeurd met bloed, blijven haken aan een ketting. Een horloge of zo? Een dùre horloge, wellicht?
Jacky trekt zijn handen terug en er ontsnapt een kreet van afschuw aan zijn mond. De zilveren horloge van Kevin O'Neil! Zijn voornaam en de datum van zijn tiende verjaardag staan erin gegraveerd!
Jacky deinst terug, starend naar zijn trillende handen, rood van het bloed van Kevin O'Neil. Starend naar de bebloede horloge, met de stevige kras in het glas - blijkbaar is zijn mes erop afgeschampt. Hij ziet het allemaal heel duidelijk in het meedogenloze licht van de volle maan. Hoe de sneeuwvlokken het lichaam van zijn vriend toedekken, en traag en genadig en met zachte handen de afschuwelijke wonde aan het gezicht onttrekken.
Jacky Barrow stamelt. 'Het kan niet waar zijn,' stamelt hij. 'Het màg niet waar zijn! Ik heb Kevin zélf neergestoken!’
Hij krabbelt recht, zwalpt als een dronkelap terug naar The Drunken Sailor, valt de kroeg binnen, zijn blik star op hun plaats bij de radio gericht, helemaal achteraan. Daar zit niemand meer. Ook bij de plek vlak bij de deur, waar de dubbelganger van Kevin heeft gezeten, zit niemand meer.
Jacky is er zich slechts vaag van bewust hoe alle ogen nu op hem gericht zijn, op Jacky Barrow, met in zijn ene hand een bebloed mes, in zijn andere de zilveren horloge van Kevin O'Neil.
'Wie is het eerst naar buiten gegaan?' vraagt hij schor aan de Kerstman. 'Wie van de twee deftige jongeheren?'
'De jongen die hier bij de deur zat heeft betaald, maar heeft zich dan blijkbaar bedacht, want hij heeft nóg een glas melk besteld en is weer gaan zitten.'
'En de andere jongen? Die bij mij zat? Bij de radio?'
'Die is meteen daarna opgestaan...'
'... en als eerste naar buiten gegaan?'
De Kerstman knikt.
'Maar waarom!? Waarom wilde hij sterven? Waarom wilde hij dat ik hem zou doden!?'
Niemand geeft antwoord. Iedereen wijkt uit voor Jacky Barrow, die reddeloos heen en weer zwalpt, als een schip dat is losgeslagen in een verschrikkelijke storm. Iedereen deinst voor hem terug, alsof hij een besmettelijke ziekte heeft. Niemand wil nog iets met Jacky Barrow te maken hebben. Ze voelen met z'n allen heel goed aan dat dit het einde is van de gevreesde jonge boef. Zij kiezen altijd de kant van de sterkste, en uit heel deze geschiedenis zal Jacky Barrow duidelijk niet als de sterkste te voorschijn komen…
Als Jacky even niet op hem let, maakt de Kerstman zich gauw uit de voeten om de politie te verwittigen. Jacky is bij de ronde tafel tot stilstand gekomen en staart met nietsziende ogen naar de horloge met de rode vlekken en de kras in het glas. Hij heeft een moord gepleegd en voor het eerst dringt de afschuwelijke werkelijkheid van zijn misdaden, àl zijn misdaden, in al zijn gruwelijkheid tot hem door. Hij heeft een mens vermoord en het horloge van Kevin O'Neil is opgehouden met tikken op één minuut voor middernacht...

7.

De baas van The Drunken Sailor, de man die zich tijdens de Kerstdagen altijd verkleedde als de Kerstman en op die manier, als zakkenroller, een aardige stuiver bijverdiende, dié man dus had nog een eitje te pellen met Jacky Barrow. En dus verwittigde hij de politie en werd Jacky Barrow nog diezelfde nacht opgepakt voor de moord op Kevin O'Neil.
'Werkelijk een heel sterk verhaal, hoor,' lachte sergeant O'Higgins toen Jacky Barrow tot volledige bekentenissen was overgegaan. 'En verwacht je nu heus van mij dat ik je ook ga geloven? Volgens jou zou het dus niet je bedoeling geweest zijn Kevin O'Neil te doden, maar een géést die op hem geleek? En je zou dat gedaan hebben om Kevin O'Neil een dienst te bewijzen? Kom nou, Jacky Barrow! Wat denk je dat ik ben? Een idioot, misschien?'
'Maar ik zweer u dat het de waarheid is!' riep Jacky wanhopig uit. 'Waarom zou ik daarover liegen?'
Dat wist sergeant O'Higgins, eerlijk gezegd, ook niet goed. Eigenlijk snapte hij geen snars van de hele kwestie, maar dat wilde hij natuurlijk niet toegeven tegenover deze knaap. Anders kreeg hij de volledige waarheid nooit meer te horen.
Het was inderdaad een bijzonder vreemde geschiedenis. Een waarlijk héél sterk verhaal. Er was bijvoorbeeld geen lijk. Er werden wel bloedsporen gevonden op de plek waar Jacky Barrow beweerde dat hij Kevin O'Neil had neergestoken, maar van deze Kevin O'Neil zélf was geen spoor meer te bekennen.
Uiteraard had sergeant O'Higgins navraag gedaan naar Kevin O'Neil. Maar in de betere buurten van Dublin was er geen jongen van die leeftijd te vinden, die beantwoordde aan het signalement dat Jacky Barrow en de andere klanten van The Drunken Sailor hem hadden gegeven, en die vermist, verwond of vermoord zou zijn.
Het horloge van Kevin O'Neil had het raadsel misschien kunnen oplossen. Misschien stond er een familienaam in gegraveerd, of een àndere naam, of vonden ze er nog vingerafdrukken op van de eigenaar. Maar Jacky Barrow had het horloge weggegooid, voordat de politie hem inrekende. En hoe hard ze er ook naar zochten, gevonden werd het niet meer.
'Er zijn twee mogelijkheden,' vertelde sergeant O'Higgins op een avond aan zijn echtgenote. 'Ofwel hebben we te maken met een heel ingewikkelde reeks gebeurtenissen... Stel bijvoorbeeld dat Kevin zich schaamde voor zijn familienaam, vanwege de trieste geschiedenis die aan die naam verbonden was. Stel dat hij een valse familienaam had verzonnen - O'Neil -, die hij ook gebruikte toen hij door Jacky Barrow werd aangesproken...'
Dat verklaarde alvast waarom er geen jongen die beantwoordde aan het signalement van Kevin O'Neil vermist, verwond of vermoord werd, die nacht in Dublin.
'Best mogelijk dat een jongen die beantwoordde aan het signalement van Kevin die nacht ernstig gewond ergens is thuisgekomen,' ging sergeant O'Higgins verder. 'Misschien werd hij door een eenzame wandelaar gevonden in de sneeuw, nog voor wij hem daar kwamen zoeken...'
'Dan heeft Jacky Barrow zijn nieuwe vriend dus niét gedood?' vroeg de echtgenote van sergeant O'Higgins.
'Nee,' schudde de sergeant het hoofd. 'Hij dàcht alleen maar dat het zo was. Zijn mes schampte af op het horloge van de jongen. Waarschijnlijk heeft Jacky zijn hart op een haar na gemist. Kevin zal de man die hem gevonden heeft in ieder geval nog duidelijk hebben kunnen maken waar hij woonde, want er werd die nacht ook in geen enkel ziekenhuis van Dublin een ernstig gewonde jongen binnen gebracht.'
'Maar waarom wilde Kevin dan dood?'
'Om voor altijd een einde te maken aan de angst voor zijn dubbelganger, zeker?' vroeg sergeant O'Higgins zich hardop af. 'Om eindelijk op te houden met vluchten?'
Zijn echtgenote knikte nadenkend. 'Daar zit iets in,' mompelde ze. 'En de andere mogelijkheid?'
'De andere mogelijkheid,' antwoordde de sergeant zacht, 'is dat Jacky Barrow inderdaad heeft afgerekend met een géést, met een spookgestalte...'
'De Dubbelganger?'
De echtgenote van de sergeant sprak het woord heel duidelijk met een hoofdletter uit.
De sergeant reageerde niet, keek peinzend voor zich uit. 'Best mogelijk dat de klanten in de kroeg zich vergist hebben en dat de Dubbelganger tóch als eerste naar buiten is gegaan... Geesten halen wel meer van dat soort smerige truukjes uit... Spoken spelen maar al te graag spelletjes met ons, eenvoudige stervelingen...'
'Dan heeft Kevin zijn kans schoon gezien om aan de haal te gaan en is hij nu bevrijd van zijn Dubbelganger,' mompelde de echtgenote van de sergeant, met een tevreden zucht. 'In welke van de twee mogelijkheden geloof jij, schat?'
'Dat horloge bewijst niks,' zei de sergeant. 'De Dubbelganger droeg identiek dezelfde kleren als Kevin, waarom zou hij dus ook niet identiek hetzelfde horloge gedragen hebben? Jacky Barrow was ervan overtuigd dat het horloge van niemand anders dan van zijn nieuwe vriend kon zijn, maar ik geloof dat die overtuiging hem vooral werd ingegeven door zijn gewéten, liefje... Jacky Barrow wílde zichzelf eindelijk schuldig voelen voor zijn misdaden, voor àl zijn misdaden... En dat horloge gaf hem daartoe de gelegenheid... Ik denk dat Jacky Barrow tot inkeer is gekomen, liefje, dank zij Kevin en dank zij diens verhaal over zijn Dubbelganger... Ik denk dat Jacky Barrow ook een soort van Dubbelganger heeft ontmoet, en dat zij beiden één en dezelfde persoon geworden zijn, Jacky en zijn eigen dubbelganger... Eén en dezelfde persoon die wél de verantwoordelijkheid wil opnemen voor zijn daden...'
'En daarom zou je het liefst van al in de tweede mogelijkheid willen geloven?' grinnikte zijn echtgenote.
'Dit is toch Ierland, nietwaar?' lachte de sergeant nu ook. 'Welke Ier houdt niét van een sterk verhaal? Al is de kans groot dat de eerste mogelijkheid wel de ware zal zijn... Hoe dan ook, liefje, Jacky Barrow zal niet hangen... Er is geen lijk, er zijn geen getuigen van de feiten... Er is, kortom, geen moord gepleegd, want in beide gevallen heeft Kevin het er levend vanaf gebracht... Zelfs in Ierland werd nog niemand ter dood veroordeeld omdat hij een géést heeft vermoord... En voor de rest denk ik dat we Jacky Barrow met een gerust geweten mogen overlaten aan zijn eigen Dubbelganger... Hij heeft zijn lesje nu wel geleerd...'

De familie O’Neil wordt al twee eeuwen lang gekweld door een verschrikkelijke vloek. Wie zijn dubbelganger ontmoet, zal sterven… Op een dag meent de dertienjarige Kevin zijn dubbelganger te zien. Hij slaat op de vlucht en komt terecht in een ongure kroeg in het havenkwartier van Dublin, waar de jonge boef Jacky Barrow hem onder zijn hoede neemt. Jacky is vast van plan af te rekenen met de dubbelganger van Kevin…

Reacties

Podcast van Patrick Bernauw: Mysterieus België